© Helen DeWaard
https://creativecommons.org/licenses/by/2.0/

De definitie van de Raad voor Cultuur is het uitgangspunt van de aansluiting met de kerndoelen en eindtermen. De definitie is als volgt:

KENNIS EN INZICHT om mediaboodschappen (bewust) te kunnen analyseren, contextualiseren, reflecteren en conclusies te trekken.

VAARDIGHEDEN om (bewust) te kunnen kijken, te kunnen kiezen en apparaten te kunnen bedienen.

ATTITUDE ofwel het besef van de houding waarmee van de media gebruik wordt gemaakt.

Deze competenties komen terug in de kerndoelen en eindtermen van verschillende vakken in het huidige curriculum.

Door verschillende vreemde talen te begrijpen, kunnen leerlingen media makkelijker raadplegen om informatie te verwerven. Teksten die worden gemaakt en geanalyseerd zijn niet meer alleen schriftelijke, papieren teksten. De mogelijkheid van interactie heeft de vorm van teksten veranderd van lineair naar non-lineair (hyperlinks). Voor met name Engels kan het selecteren, verwerken en beoordelen van informatie in verschillende media aandacht krijgen. Engels krijgt steeds meer de rol van de internationale taal van de media. Het kan bijvoorbeeld gaan om podcasts of andere actuele vormen, en de afwegingen die leerlingen daarbij leren maken over doel, publiek, vorm en mogelijke reacties.

Domein A; leesvaardigheid: De kandidaat kan: aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte; de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven; de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven; relaties tussen delen van een tekst aangeven; conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur. Denk hierbij aan bronnenonderzoek waarbij aandacht besteed wordt aan waarde, betrouwbaarheid, invalshoek en mate van subjectiviteit van verschillende audiovisuele, Engelstalige bronnen. Het destilleren van informatie uit een tekst, het benoemen van de hoofdgedachte en het anticiperen op het vervolg zijn vaardigheden die ook met behulp van film getraind kunnen worden.

Domein B: kijk- en luistervaardigheid: De kandidaat kan: aangeven welke informatie relevant is, gegeven een vaststaande behoefte; de hoofdgedachte van een tekst aangeven; de betekenis van belangrijke elementen van een tekst aangeven; conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de spreker(s); anticiperen op het meest waarschijnlijke vervolg van een gesprek;aantekeningen maken als strategie om een tekst aan te pakken. Denk hierbij aan audiovisuele producties ter ondersteuning van een mondelinge presentatie, en de afwegingen die daarbij horen met betrekking tot doel, publiek, vorm en mogelijke reacties.

Domein C: Gespreksvaardigheid: De kandidaat kan: adequaat reageren in sociale contacten met doeltaalgebruikers; informatie vragen en verstrekken; uitdrukking geven aan gevoelens; zaken of personen beschrijven en standpunten en argumenten verwoorden; strategieën toepassen om een gesprek voortgang te doen vinden. Denk hierbij aan audiovisuele producties ter ondersteuning van een mondelinge presentatie, en de afwegingen die daarbij horen met betrekking tot doel, publiek, vorm en mogelijke reacties.

Domein D: schrijfvaardigheid: De kandidaat kan met behulp van: een tekstverwerkingsprogramma een tekst schrijven; (elektronisch) naslagmateriaal teksten opstellen. Denk hierbij aan het combineren van tekst en beeld en aan het gebruiken van audiovisuele bronnen als naslagwerk.

Domein E: literatuur: De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten. Denk hierbij aan bronnenonderzoek waarbij aandacht besteed wordt aan waarde, betrouwbaarheid, invalshoek en mate van subjectiviteit van verschillende audiovisuele, Engelstalige bronnen. Het destilleren van informatie uit een tekst, het benoemen van de hoofdgedachte en het anticiperen op het vervolg zijn vaardigheden die ook met behulp van film getraind kunnen worden Denk daarbij ook aan de relatie tussen fictie en werkelijkheid in film. Ook kan aandacht besteed worden aan het hanteren van literaire begrippen voor conventies en kenmerken van film en genres.

Bekijk de website Mediawijsheid.

Bekijk de laatste stand van zaken op curriculum.nu voor Mediawijsheid:

Het 4e tussenproduct Mediawijsheid is nog niet doorgekoppeld binnen het 4e tussenproduct op curriculum.nu voor Engels (dit is wel als feedback doorgegeven na het 1e en 2e tussenproduct):

Aanbevelingen VO bovenbouw: In de bovenbouw vo bouwen leerlingen voort op de kennis en vaardigheden die zij in de onderbouw hebben opgedaan, door zowel verbreding als verdieping. Dat doen ze langs verschillende dimensies:

– ze verwerven nieuwe kennis, en leren die actief te gebruiken;

– ze ontwikkelen hun denkvaardigheden in het vergelijken, classificeren, analyseren en evalueren van verhalende teksten, en in het redeneren, onderbouwen van meningen en argumenten, het herkennen van onderliggende thema’s en patronen, het trekken van conclusies;

– ze leren zelf de vreemde taal op een persoonlijke, kritische en creatieve manier te gebruiken.

Beleving, reflectie en smaakontwikkeling blijven van belang. In de bovenbouw gaat het om steeds complexere narratieve teksten, zowel receptief als productief. Het perspectief van de leerlingen omvat de wereld om hen heen, en hun plaats hierin als wereldburgers. We adviseren de leerlijn in de bovenbouw vmbo, havo en vwo te ontwikkelen langs de volgende aspecten:

a) Reactie en reflectie:

b) – verder ontwikkelen van empathie: van inleving in, naar reflectie op situaties en gebeurtenissen;

c) – persoonlijke ontwikkeling: van beschrijving naar interpretatie van kenmerken en handelingen van personages, en hun effecten en gevolgen voor andere personages en voor de kijker/lezer;

d) – bewustwording van maatschappelijke kenmerken van de werelden van fictie en de wereld van de leerlingen.

e) Kennisopbouw en literaire competentie:

f) – verbreding en verdieping in de kennis van sociaal-cultureel en historische contexten (tekstaanbod): van verkenning naar analyse, evaluatie en waardering;

g) – bewustwording van doelen en effecten van taalgebruik in narratieve teksten: van herkennen naar uitleggen en evalueren van het effect van bijvoorbeeld retorische stijlfiguren op de lezer (zoals personificatie);

h) – literaire kenmerken: van herkennen naar analyseren van diverse literaire kenmerken.

i) Taalactiviteiten:

j) – doorontwikkeling van de taalvaardigheden (zie bouwstenen taalvaardigheden) dankzij de rijke input van verhalende teksten;

k) – aandacht voor beleving van plezier in de eigen creatieve output.

l) m) Differentiatie tussen de verschillende onderwijsniveaus (vmbo, havo en vwo) en talen (Engels, Duits, Frans, Spaans of een andere taal) kan gezocht worden in:

n) – het tekstaanbod: lengte, taalniveau en complexiteit van de teksten, complexiteit van de thema’s, medium (schriftelijk, audiovisueel, digitaal enz.), tekstsoort (kortverhaal, roman, film, stripverhaal, lied, gedicht enz.);

o) – de complexiteit en abstractieniveau van de verwerkings- of creatieve opdrachten, en het gebruik van de doeltaal;

p) – de focus op analyse, evaluatie en waardering van contexten;

q) – de focus op literaire kenmerken;

r) – het duiden en esthetisch waarderen, kritisch bekijken en bespreken van literaire werken.